Sjabbat 1 augustus 2020 / 11 Av, Sjabbat Nachamoe, Wa’etchanan,  Dewariem/Deuteronomium 3:23 – 7:11

                Tanach blz. 357 – 366

Haftara: Jesjajahoe 40:1 – 26

                Tanach blz. 865

Vertaler: Paula Reisner

Commentaar: Mychal Springer is docent professionele en pastorale vaardigheden aan het Jewish Theological Seminary te New York.

Oorspronkelijke Engelse tekst: http://www.jtsa.edu/holding-fast

__________________________________________________________________________

Vasthouden

Deze week richten we ons op uit de verslagenheid van Tisja be’Av, de vastendag waarop we de verwoesting van de Eerste en de Tweede Tempel herdenken, en ontvangen we het geschenk van Sjabbat Nachamoe, de sjabbat waarop we getroost worden.

אֱלֹהֵיכֶם יֹאמַר עַמִּי נַחֲמוּ נַחֲמוּ

“Troost, troost mijn volk, zegt jullie God.” (Jesjaja 40:1)

Wat is troost? Om de essentie van troost te begrijpen, verbinden we ons met Mosjé Rabbénoe (‘onze leraar Mosjé’) in de sidra van deze week.

De Tora als geheel krijgt zijn vorm door de kennis over de manier waarop het verhaal eindigt – niet als de Jisraëlieten het Beloofde Land binnengaan, maar als ze aan de andere kant van de Jordaan staan. Ze zullen het Beloofde Land binnengaan in het boek Jehosjoea, maar dat maakt geen deel uit van de Tora. De Tora eindigt met ‘nog niet’, met het verlangen, met de ervaring van onvoltooidheid. Aan dit slot liggen belangrijke theologische gedachten ten grondslag. We focussen niet op triomf, niet op een situatie waarin alles goed is gekomen. We maken ruimte voor gebrokenheid. Misschien wordt het verhaal van de jetziat Mitzrajiem, de bevrijding uit Egypte, wel op deze manier verteld om ons verbonden te houden met het persoonlijke verhaal van Mosjé Rabbénoe. Hij is het die eigenlijk het hardst geraakt wordt omdat híj het Beloofde Land niet kan binnentrekken. In de sidra van deze week ervaren we de pijn van Mosjé op een indrukwekkende manier. De sidra begint met zijn pleidooi:

לֵאמֹר הַהִוא בָּעֵת אֶל־יְהוָה וָאֶתְחַנַּן

Ik heb de Eeuwige gesmeekt: “Eeuwige God, U bent begonnen uw dienaar uw grootheid en kracht te tonen. Welke god in de hemel of op aarde kan uw daden en uw macht evenaren? Sta mij toch toe over te steken en dat goede land aan de overkant van de Jordaan te zien, die mooie bergen en de Libanon.” (Dewariem/Deuteronomium 3:23-25)

Mosjé smeekte God. Wa’etchanan. Wat is de betekenis van Wa’etchanan? Midrasj Tanchoema (Wa’etchanan 3:1) erkent dat het gebed vele namen kent en vraagt zich af waarom Mosjé bad in de taal van ‘tachanoeniem‘ – afsmekingen. Dat is omdat God zijn schepselen niets verschuldigd is, ‘eerder geef ik het hen als een gratis geschenk.’ We begrijpen dit uit Sjemot/Exodus 33:19, waar Mosjé smeekt om Gods tegenwoordigheid te mogen zien en God als volgt antwoordt: “Ik schenk genade aan wie ik genade wil schenken (chanotí) en ik ben barmhartig voor wie ik barmhartig wil zijn.” Het woord voor smeken – etchanan – en het woord voor afsmekingen – tachanoeniem – en het woord voor gunst – cheen – delen grondletters die ons helpen begrijpen dat de werkwoordkeuze aangeeft dat Mosjé hoopt dat zijn pleidooi de genade van God zal oproepen, waaruit Mosjé zijn troost zal ontvangen. Mosjé gebruikt het woord wa’etchanan om te zeggen: ten li chinam, geef me alstublieft een gratis geschenk.

Mosjé heeft duidelijk voor ogen hoe dat geschenk eruit moet zien: toegestaan worden het Beloofde Land binnen te gaan. Maar God verbiedt Mosjé hier verder over te spreken. “Maar door uw schuld was de Eeuwige tegen mij in woede ontstoken en hij weigerde naar mij te luisteren. Hij zei: ‘Rav-lach, genoeg, zwijg hier verder over!” (Dewariem 3:26).

De Bechor Shor, de Franse rabbijn Joseef ben Jitschak, begrijpt Gods vermaning als volgt: “Ik heb genoeg wonderen voor je verricht. Laat ruimte voor anderen om hen te laten voelen dat ik hen uitverkoren heb. Want er zal geen einde komen aan wat je mij wilt laten doen voor jou. Nadat je het Beloofde Land bent binnengegaan, zal je me vragen de Tempel te mogen zien.” Dit is een omgekeerde Dajénoe, het lied dat we tijdens de Pesachseider zingen en dat verkondigt: ‘dat zou genoeg zijn geweest!’ Hier waarschuwt God dat het nooit genoeg zal zijn. De enige manier waarop het genoeg zal zijn, is als je ziet dat deze situatie, zelfs in zijn ontoereikendheid, genoeg is.

God leert Mosjé om de overvloed te zien. God helpt Mosjé een gevoel van dankbaarheid te cultiveren in het aanzicht van gebrokenheid. De troost komt bij het zien van de zegeningen, die er zelfs in gebrokenheid blijven. De cheen, de gratie, het vrije geschenk, is niet afhankelijk van het bereiken van het Beloofde Land. Je bezit het al. Als God Mosjé vertelt dat hij het Beloofde Land kan zien van waar hij is, leert God hem dat de gave van overvloed er niet uit hoeft te zien zoals hij dacht – en hoopte – dat die eruit zou zien. Als we een manier kunnen vinden om dankbaarheid te cultiveren, om manieren te vinden om rav lach, ‘genoeg!’, te aanvaarden, dan kunnen we de cheen/genade ervaren in ons leven. En op deze manier vinden we troost.

In de haftara van deze week, de lezing uit de Profeten, vinden we een andere laag van wijsheid omtrent troost, in de woorden van de profeet Jesjaja:

“Hoor, een stem zegt: ‘Roep!’

Een andere stem antwoordt: ‘Wat zal ik roepen?’

‘De mens is als gras, hij bloeit als een veldbloem.

Het gras verdort en de bloem verwelkt

wanneer de adem van de Eeuwige erover blaast.

Ja, als gras is dit volk!

Het gras verdort en de bloem verwelkt,

maar het woord van onze God houdt altijd stand.’” (Jesjaja 40:6-8).

Deze woorden zijn aangeboden als troost, dus de vraag is: wat is er troostend aan? Voor mijzelf is het de eerlijke erkenning van de fragiliteit van het leven, samen met het vertrouwen dat Gods woord – en God zelf – eeuwig is. Het is een uitnodiging om te vertrouwen op de grootheid en bestendigheid van het Goddelijke om ons te helpen overvloed te ervaren. Elk individueel leven verdort en verdwijnt, maar we blijven allen gekoesterd in goddelijke overvloed, die eeuwig voortduurt.

Een pasoek in de sidra van deze week verwoordt dit prachtig:

הַיּוֹם כֻּלְּכֶם חַיִּים אֱלֹהֵיכֶם בַּיהוָה הַדְּבֵקִים וְאַתֶּם

“Maar jullie, die vastgehouden hebben aan de Eeuwige, jullie God, jullie zijn vandaag allemaal in leven.” (Dewariem 4:4)

Ik hou van dat beeld van het vasthouden aan God. Er is hier urgentie voelbaar. En de belofte dat leven – overvloedig leven – niet is gebonden aan prestatie, aan het bereiken van het Beloofde Land, maar aan de verbondenheid met dat wat eeuwig is. We zeggen die pasoek elke keer wanneer we als gemeenschap beginnen te lezen uit het sefer Tora, de Tora-rol. Als gemeenschap kunnen we elkaar helpen met vasthouden. Het samenkomen als gemeenschap, terwille van het vasthouden, is een belangrijke bron van troost.