Deze week de haftara (wekelijkse lezing uit de profeten) die aan de sidra Choekat is toegevoegd. 

Een gelofte in dwaling geschied  

door Rob Cassuto

Een verkorte versie in beeld en geluid:

Hieronder de langere tekstversie:

Na de dood van Jozua, de opvolger van Mozes, werd het verblijf van de Israëlieten in Kanaän een paar eeuwen lang gekenmerkt door perioden waarin ze onderdrukt en uitgebuit werden door andere volken zoals de Filistijnen, Ammonieten en Midjanieten. De in nood verkerende stammen beseften dan dat ze met de import van Kanaänitische goden als Baäl en Astarte afgedwaald waren van het rechte pad. Ze smeekten de oorspronkelijke en enige God, die hen ooit van de Egyptenaren had bevrijd, om redding uit de benauwenis. Die kwam dan periodiek in de vorm van een rechter, ongeveer te omschrijven als een persoon, die goddelijke bezieling paarde aan militair, politiek en juridisch gezag. Sommigen zijn heel bekend zoals Gideon, Debora, Simson en Samuel en anderen alleen bij naam. De meeste rechters versloegen de vijand en brachten weer een tijd rust tot de volgende crisis van afgodendienst en vijandelijke dreiging zich aandiende.

In deze haftara treedt de rechter Jefta (Jiftach) ons tegemoet. Het zijn nu de Ammonieten, die de Israëlieten levensgevaarlijk bedreigen. Ze hebben claimen het gebied ten oosten van de Jordaan, dat Gilead wordt genoemd en bewoond wordt door de stam van Ruben en Gad. Ze hebben het al bezet en dreigen de Jordaan over te steken. Jefta was een bastaard of zelfs de zoon van een hoer (ben-isja zona) en was door zijn stiefbroers van huis weggejaagd. Hij had zich ergens in het buitenland gevestigd, in het land Tov en leidde een bende vrijbuiters. De oudsten van Gilead zochten in barre nood hun toevlucht tot de geduchte krijgsman, die Jefta was. De gekwetste man was zich zijn traumatiserende uitstoting uit Gilead nog niet vergeten en weigerde aanvankelijk, maar gaf toe toen het leiderschap van heel Gilead hem werd toegezegd.

Legerleider Jefta probeerde het eerst op een vreedzame manier (1) en zond een gezantschap naar de koning van Ammon om uit te leggen waarom het betwiste gebied, Gilead, rechtens aan de Israëlieten toekwam. Nu komen we aan de link tussen de haftara en de parasja Choekat. In die parasja, waarin heel wat geschiedenissen zich afspelen (2) wordt in het laatste stuk verhaald van de eerste militaire successen van de Israëlieten. Nadat ze rond het land Edom en Moab zijn getrokken verslaan ze de vijandige koning Sichon en zijn Amorieten, en Og, de koning van Basjan en ze nemen de landstreek ten oosten van de Jordaan in bezit, Gilead dus. Dit verhaal is aan Jefta en zijn tijdgenoten blijkbaar nog goed bekend! Het wordt uitgebreid voorgehouden aan de koning van Ammon; er is dus niets van de Ammonieten die verder oostelijk wonen afgenomen. Bovendien, als de Ammonieten recht menen te hebben op Gilead waarom hebben ze dan driehonderd jaar de Israëlieten met rust gelaten?

De koning laat zich niet bepraten en een veldslag wordt onvermijdelijk. Jefta doet een gelofte aan de Eeuwige: als hij de Ammonieten zal overwinnen, zal het eerste levende wezen dat hem bij behouden thuiskomst tegemoetkomt voor de Eeuwige zijn en als brandoffer worden gebracht. De gedreven veldheer boekt een riante overwinning op de Ammonieten. Hier eindigt de haftara. Maar hoe is het met Jiftach’s gelofte afgelopen? Tragisch. Hij had er misschien op gerekend dat het eerste levende wezen dat hem bij zijn thuiskomst tegemoet zou komen een ezel, rund of schaap zou zijn. Maar het is niemand anders dan zijn dochter die hem in een vrolijke reidans tegemoet danst. Jiftach scheurt ontsteld en verbijsterd zijn kleren, maar hij zal zijn gelofte inlossen. Het meisje, wier naam wij niet kennen, schikt zich in haar lot, maar bedingt dat zij nog twee maanden uitstel zal krijgen om met haar vriendinnen te treuren over dat zij nooit de vrouw van een man zal zijn.

De midrasj (3) vraagt zich af: waarom ging Jiftach niet naar de hogepriester? Die had hem toch van de gelofte kunnen ontslaan? In sommige gevallen is het immers mogelijk om in een ritueel van onzinnige geloften ontslagen te worden (4). En waarom bekommerde de hogepriester Pinchas (5) zich niet om de nood van Jiftach en zijn dochter en kwam hij niet tussen beiden om de gelofte ongedaan te maken? Het antwoord luidt, dat een prestigestrijd de beide mannen verhinderde te doen wat nodig was om het leven van Jiftachs dochter te redden. Pinchas voelde zich te hoog verheven, ’ik ben immers hogepriester en de zoon van een hogepriester; zou ik mij moeten vernederen om naar een domkop (am ha-arets) als Jiftach te gaan?’. En Jiftach voelde zich precies zo hoog verheven, ‘ik ben het hoofd van de stammen van Israël en de chef van de rechterlijke macht, moet ik mij vernederen om naar een gewoon burger te gaan?’. De midrasj knoopt aan het verhaal van Jiftach de uitspraak van Misjlee/Spreuken vast (11:30): ‘De vrucht van de rechtvaardige is een boom des levens, en een wijs man vangt zielen (lokeach nesjamot)’. Misschien mogen we dat nu vertalen als: een wijs man zorgt ervoor dat hij geen domme commitments maakt, zich niet door valse trots laat leiden en daardoor het leven van mensen niet in gevaar brengt. Zo zien we, dat de midrasj een eeuwig probleem van de mensheid aankaart: prestige, hoogmoed, valse trots, arrogantie, noem maar op. Prestigestrijd heeft mensenlevens gekost en dat doet het nog steeds.

noten

(1) Vgl Deut/Devariem 20, bepalingen over oorlog, speciaal vers 10, ‘Voordat u een stad aanvalt, moet u eerst een vredesregeling aanbieden’.
(2) Zie voor meerdere commentaren op Choekat mijn boek
REIZEN DOOR DE TORA, deel 2, Van de Berg naar de Rivier, Leviticus, Numeri en DeuteronomiumMastix Press, 2016
(3) Midrasj Tanchuma Buber Bechukotai 7:1
(4) ‘Wanneer men zich realiseert, dat het onmogelijk is om een gedane gelofte te vervullen, kan men naar een grote geleerde gaan of naar drie leken om de gelofte te laten opheffen. Men moet dan verklaren dat men op het moment van het afleggen van de gelofte niet volledig de implicaties daarvan realiseerde. Had men zich dat wél gerealiseerd, dan had men deze gelofte nooit afgelegd. Daarom is de gelofte in dwaling geschied en kan hij opgeheven worden’ (ontleend aan rabbijn mr. Drs. R. Evers, commentaar Matot-Masee, NIK)
(5) Chronologisch gezien kan het Pinchas niet geweest zijn, het drama speelt zo’n driehonderd jaar later