Sjabbat 3 oktober 2020 / 15 Tisjri, 1ste dag Soekot,, Wajikra/Leviticus 23:1 – 44

               Tanach blz.  245 – 248

2e sefer: Dewariem/Deuteronomium 28: 1 – 6

               Tanach blz. 405

Haftara: Jesjaja 35

               Tanach blz. 856 – 857

 Vertaler: Benjamin Cohen

Commentaar: Robert Harris is hoogleraar Bijbel en Oude Semitische Talen aan het Jewish Theological Seminary te New York.

Oorspronkelijke Engelse tekst: http://www.jtsa.edu/the-fruits-of-close-reading

__________________________________________________________________________

De vruchten van nauwkeurig lezen

“Om jullie kinderen eraan te herinneren dat ik de Jisraëlieten in hutten liet wonen toen ik hen uit Egypte wegleidde. Ik ben de Eeuwige, jullie God” (Wajikra/Leviticus 23:43).

Er is een oude discussie onder rabbijnen over de vraag of dit vers verwijst naar fysieke, levensechte soekot, of naar ‘Wolken van Glorie’, verschaft door God, oftewel alleen figuurlijke soekot. Zoals te verwachten, gaat de Talmoedische discussie tussen de rabbijnen Akiva en Eliëzer (Soekah 11a) door tot in de Middeleeuwen, waarbij Rasji en Ramban het opnemen tegen Rasjbam en Ibn Ezra. Om te voorkomen dat je denkt dat het duidelijk is dat de rabbijnen ruziën over een vergezochte interpretatie enerzijds en een redelijke anderzijds, is het goed even naar Jesjaja 4:5 – 6 en Sjemot/Exodus 40:38 te kijken. Wellicht raak je ervan overtuigd dat voor beide kanten iets te zeggen is. Ik geef er echter de voorkeur aan om ons te concentreren op de ‘letterlijke’ interpretatie en te kijken waartoe een nauwkeurige lezing van de tekst zou kunnen leiden. Laten we een stap terug doen en Leviticus 23:43 in zowel literaire als historische context beschouwen.

Van alle kalenders met feestdagen in de Tora is die in Wajikra 23 de meest complete. Het begint met een soort inleiding: ‘De Eeuwige sprak tot Mosjé en zei: “Zeg tegen de Jisraëlieten: Dit zijn de hoogtijdagen van de Eeuwige, die je als heilige dagen samen moet vieren.”’ Volgend op deze twee verzen behandelt de Tora Sjabbat, Pesach/Matzot, inclusief het gebod de Omer te tellen, Bikoerim/Eerste Vruchten (het feest dat elders Sjawoeot wordt genoemd), Teroea (de heilige dag die de rabbijnen Rosj Hasjana noemden), Jom Kipoer (hier eigenlijk Kipoerim genoemd) en tenslotte Soekot, het Loofhuttenfeest.

Aan het einde van deze lange lijst van feesten biedt de Tora een soort van slotwoord:

“Dit zijn de hoogtijdagen van de Eeuwige, die je als heilige dagen samen moet vieren en waarop jullie de Eeuwige een offergave moeten aanbieden, brandoffers, graanoffers, vredeoffers en wijnoffers, al naar gelang voor een bepaalde dag is voorgeschreven. Deze offers vallen buiten wat jullie de Eeuwige elke sjabbat geven en buiten je wijgeschenken, gelofteoffers en vrijwillige gaven.” (Wajikra 23:37-38).

Volgend op deze ‘afsluiting’ van de kalender, verrast de Tora ons met de vermelding van een aanvullende reeks voorschriften over Soekot (Lev. 23:39-43) – voorschriften die nergens anders in de Tora worden genoemd:

“Neem dit in acht: Op de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer je de oogst van het land hebt gehaald, begint het feest van de Eeuwige dat zeven dagen duurt. De eerste dag en de achtste dag moeten voor jullie rustdagen zijn. De eerste dag moeten jullie mooie vruchten plukken en takken afsnijden van dadelpalmen, loofbomen en beekwilgen. Zeven dagen lang moeten jullie feestvieren ten overstaan van de Eeuwige, jullie God. Elk jaar moet dit feest ter ere van de Eeuwige zeven dagen lang gevierd worden. Dit voorschrift geldt voor altijd, generatie na generatie. Vier dit feest in de zevende maand. Zeven dagen lang moeten jullie in hutten wonen, elke geboren Jisraëliet moet in een loofhut wonen, om jullie kinderen eraan te herinneren dat ik de Jisraëlieten in hutten liet wonen toen ik hen uit Egypte wegleidde.” (Wajikra 23:39-43).

Lezers die gewend zijn aan de manier van doen van de rabbijnen zullen in deze paragraaf de twee centrale geboden van de feestdag zien: ‘het nemen van de vier soorten’ (dat wil zeggen de loelav en etrog) en het wonen in soekot tijdens het feest. Maar lezers die zijn afgestemd op de ‘letterlijke’ benadering van de bijbel, of ‘lezen in context’ (psjat), zullen dit gedeelte waarschijnlijk zien als een soort addendum, een toegevoegd gedeelte, bedoeld om de naleving van het feest verder in te vullen met voorschriften die niet zijn opgenomen in het gedeelte dat oorspronkelijk aan Soekot was gewijd (zie daarvoor de verzen 33 tot 36).

In feite draagt de bijbel zelf deze mogelijkheid aan. De gemeenschap die naar Jisraëel terugkeerde na het decreet van koning Cyrus van Perzië (ergens in het midden van de 6e eeuw vGT), en die zichzelf paradoxaal genoeg ‘de Ballingschap’ (gola) noemde, kwam zo’n 100 jaar later bijeen onder leiding van Ezra en Nechemja om het voorlezen en verklaren van de Tora te horen. Tenach vermeldt deze gebeurtenis (Nechemja 8:1–3, 13–17):

” (…) verzamelde het voltallige volk zich op het plein voor de Waterpoort. Men vroeg Ezra, de schrijver, het boek te halen met de wet van Mozes, de wet die de Eeuwige aan Jisraëel had opgelegd. Ezra, de priester, haalde het wetboek en toonde het aan de aanwezige mannen en vrouwen en aan iedereen die in staat was het te begrijpen. Dit gebeurde op de eerste dag van de zevende maand. Op het plein voor de Waterpoort las Ezra de mannen en de vrouwen en iedereen die het kon begrijpen hardop uit het boek voor, vanaf het moment dat het licht werd tot de middag. Allen luisterden aandachtig naar het boek van de wet.”

“De volgende dag kwamen de priesters en de Levieten en alle familiehoofden van het volk samen bij Ezra, de schrijver, om zich te verdiepen in de bepalingen van de wet. In de wet die de Eeuwige hun had opgelegd en die ze bij monde van Mozes hadden ontvangen, vonden ze opgetekend dat zij, de Jisraëlieten, tijdens een feest in de zevende maand in loofhutten moesten wonen en dat ze in Jeroesjalajiem en in alle andere steden het volgende bekend moesten maken: ‘Ga de bergen in en haal takken van de olijfboom, de oleaster, de mirte, de palm en andere loofbomen om er loofhutten mee te maken, zoals is voorgeschreven.’ De mensen gingen eropuit om takken te halen, en iedereen maakte een loofhut, op zijn dak of op zijn erf, en ook in de voorhoven van de tempel en op de pleinen voor de Waterpoort en de Efrajimpoort. De hele gemeenschap die uit de ballingschap was teruggekeerd maakte loofhutten en ging erin wonen. Dat hadden de Jisraëlieten vanaf de tijd van Jehosjoea, de zoon van Noen, tot op deze dag niet meer gedaan. De feestvreugde was groot.”

Uit deze passage lijkt het duidelijk dat Ezra begreep dat de Tora hier niet twee verschillende geboden opdraagt, maar slechts één: de Judeeërs moesten de verschillende takken etc. nemen (toegegeven, de lijst is niet identiek aan die in Leviticus 23:40), maar niet als loelav en etrog, een afzonderlijk ritueel. Zoals Jacob Milgrom uitlegt in zijn Anchor Bible, Leviticus-commentaar (deel 3, 2063-2067), verbindt Ezra Wajikra 23:40 met 23:42 en concludeert hij dat de Judeeërs de takken moeten gebruiken als bouwmateriaal om de soekot te bouwen die de Tora vereist. Bovendien lijkt Tenach te zeggen dat de Jisraëlieten (opmerkelijk genoeg vanaf de tijd van de Jisraëlitische nederzetting van Kenaän onder Jehosjoea en gedurende de hele periode van de rechters en de Jisraëlitische en Judese koninkrijken) nooit hadden voldaan aan de vereisten van de Tora om het feest van Soekot op precies de manier te vieren die Ezra en Nechemja leerden, dat wil zeggen door soekot te bouwen! Maar wat de exacte bedoeling van Nechemja 8:17 ook is (“Er gebeurt hier iets, al is niet precies duidelijk wat”), het lijkt erop dat Ezra een gebruik probeert in te stellen door de tekst nauwkeurig te lezen.

We begonnen met een Talmoedische discussie tussen Rabbi Akiva en Rabbi Eliëzer over de vraag of de beschrijving in de Tora van soekot letterlijk of figuurlijk moet worden begrepen. Het lijkt erop dat Ezra een vroeg voorbeeld geeft van hoe iemand een ritueel gebruik zou kunnen invoeren dat geworteld is in een letterlijk begrip van de Tora (in dit geval van de relatie tussen Wajikra 23:40 en 23:42). De uitspraak van Ezra heeft echter geen blijvende geldigheid gehad. Sinds de oudheid hebben rabbijnse Joden in Wajikra 23:39-43 twee verschillende geboden ‘ontdekt’. Dat wij ons mogen verheugen in dit feest van Soekot, onze loelav en etrog ‘sjokkelen’ en in onze soekot wonen – hoe we ze ook bouwen. Chag sameach!