Dus eet je brood met vreugde, drink met een vrolijk hart je wijn. God ziet alles wat je doet allang met welbehagen aan.

                                                                                            Kohelet 9:7

__________________________________________________________________

Sjabbat 30 mei 2020 / 7 Siewan, Naso, Bemidbar/Numeri 4:21 – 7:89

                Tanach blz. 270 – 282

Haftara: Sjoftiem 13:2 – 25

                Tanach blz. 516

vertalers: Jaap Frank en Sabine Frank-Fiedler

Commentaar: Rabbijn Jonathan Sacks is emeritus opperrabbijn van het Verenigd Koninkrijk.

Oorspronkelijke Engelse tekst: http://rabbisacks.org/sages-and-saints-naso-5779/

Heiligen en wijzen

_________________________________________________________________________

In Naso, de sidra van deze week, staat de wet van de Nazireër – iemand die speciale regels van heiligheid en onthouding nastreefde: geen wijn of andere alcoholica drinken (inclusief alles wat van de druif komt), zijn haar niet laat knippen en zich niet bezoedelen door contact met de doden te hebben. (Bemidbar 6: 1-21)  Het was een toestand die voor een beperkte duur werd nageleefd, gewoonlijk voor een periode van dertig dagen.  Er waren uitzonderingen: zoals de bekendste, van Samson en Samuel, die, vanwege de wonderbaarlijke aard van hun geboorte,  daaraan voorafgaand al voor het leven tot Nazireërs waren gewijd.

De Tora is  echter over twee dingen niet duidelijk: eerstens waarom iemand deze vorm van onthouding kiest, en ten tweede  of het deze keuze aanbevelingswaardig vindt, of alleen maar toelaatbaar.  Enerzijds noemt de Tora de Nazireër ‘heilig in Gods ogen’. (Bemidbar 6:8)  Anderzijds wordt van hemverlangd dat hij, aan het eind van de termijn van zijn gelofte een zonde-offer brengt. (Bemidbar 6;13-140)

Dit leverde een voortdurend meningsverschil op tussen de rabbijnen in Misjna-, Talmoed- en Middeleeuwse tijden. Volgens Rabbi Elazar, evenals later volgens Rabbi Nachman, verdient de Nazireër lof. Hij heeft vrijwillig een hoger niveau van heiligheid getracht te bereiken. De profeet Amos (2:11) zei, “sommigen van jullie zonen leidde ik op tot profeet en jullie jongelingen tot Nazireërs”, wat de suggestie wekt dat de Nazireër, evenals de profeet, heel dicht bij God staat. Hij moest een zonde-offer brengen omdat hij nu terugkeerde naar het gewone leven. Zijn zonde was het feit dat hij gestopt was als Nazireër.

„Eliezer HaKappar en Shmuel waren tegenovergestelde meningen toegedaan. Volgens hen was de zonde in de eerste plaats om Nazireër te worden en zich zo enkele geneugten van het bestaan dat God had geschapen en goed had bevonden te ontzeggen. Rabbi Eliezer voegde er nog aan toe dat “we hieruit mogen concluderen dat, wanneer we iemand al een zondaar noemen die zichzelf het genot van wijn ontzegt, dat zeker opgaat bij iemand die zichzelf het genot van andere geneugten van het leven ontzegt.”

Er is duidelijk niet alleen sprake van een verbaal argument. Het gaat over iets nog wezenlijkers. Het gaat over ascese, het leven van zelfverloochening. Vrijwel elke godsdienst kent het verschijnsel van mensen die zich, in hun streven naar spirituele zuiverheid terugtrekken uit de geneugten  en de verlokkingen van het wereldse bestaan. Zij verblijven in grotten, toevluchtsoorden, hermitages en kloosters. De sekte in Qumran, zoals we die kennen van de Dode Zee-rollen kan er zo een zijn geweest.

In de middeleeuwen waren er Joden die vergelijkbare vormen van zelfverloochening aanhingen, waaronder de Vromen van Asjkenaz, een 12de eeuwse piëtistische beweging uit Noord Europa, maar ook veel Joden uit landen binnen de Islam. Terugkijkend is het in deze gedragspatronen niet moeilijk tenminste enige invloeden te zien van de niet-Joodse omgeving. De Vromen van Asjkenaz, die hun bloeiperiode ten tijde van de kruistochten hadden, leefden tussen zichzelf kastijdende Christenen. Het is goed mogelijk dat hun zuidelijke tegenpolen het Soefisme, – de mystieke stroming van de Islam – hebben gekend.

De tweeslachtigheid van Joden met betrekking tot een leven van zelfverloochening doet vermoeden dat dit van buitenaf tot het Jodendom kwam. In de eerste eeuwen na de Christelijke Jaartelling bestond, zowel in het Westen (Griekenland) als in het Oosten (Iran) een ascetische stroming, voor wie het dagelijks bestaan  vol corruptie en naijver was. Feitelijk waren zij tweeslachtig in hun opvatting dat de ware God niet de schepper van het heelal was. Het bestaan was het product van een lagere, en kwaadwillige godheid. Zodoende kan de ware God niet gevonden worden in de fysieke wereld en haar geneugten, maar eerder in het zich daarvan los maken.

Gnosticisme in het Westen en Manichaëisme in het Oosten waren de twee bekendste stromingen die deze visie aanhingen. Tenminste sommige van de negatieve beoordelingen van de Nazireër lijken voort te komen uit zijn behoefte de Joden te ontmoedigen om niet-Joods gedrag te kopiëren. Het Jodendom gelooft stellig dat God bestaat in het midden van de fysieke wereld die hij heeft geschapen en die, in het eerste hoofdstuk van Beresjiet, zeven keer wordt gekwalificeerd als ‘goed’. Het Jodendom gelooft niet in het afzweren van geneugten maar in het heiligen ervan.

Veel verwonderlijker is het standpunt, zowel positief als negatief, dat Maimonides in één en hetzelfde boek, de Misjné Tora inneemt. In Hilchot Deot neemt hij het negatieve standpunt van Rabbi Eliezer HaKappar over:

„Iemand kan zeggen dat “verlangen, eergevoel en dergelijke een slecht pad zijn om te volgen, omdat zij iemand aan het wereldse bestaan onttrekken: zodoende zal ik mij volledig daarvan losmaken en me naar het andere uiterste begeven”. Als gevolg daarvan eet zo iemand geen vlees, drinkt geen wijn, neemt geen vrouw, woont  niet in een fatsoenlijke woning en draagt geen fatsoenlijke kleren….. Ook dit is niet goed, en het is niet toegestaan deze weg te gaan.

Toch verklaart hij zich in Hilchot Neziroet een navolger van het positieve oordeel van Rabbi Elazar. “Een ieder die zich wijdt aan God door als een Nazireër te leven in heiligheid doet goed en is te prijzen… Inderdaad, de Schrift acht hem de gelijke van een profeet”.   Hoe komt een schrijver er toe om, in hetzelfde boek twee tegenstrijdige standpunten in te nemen? Vooral iemand met een zo stellige logica als Maimonides?

Het antwoord ligt in een opmerkelijk inzicht van Maimonides omtrent de aard van het morele bestaan volgens het Jodendom. Hij zag dat er niet slechts één vorm van deugdzaam leven bestaat. Hij identificeert er twee, die hij respectievelijk ‘de weg van de heilige’ (Chassied) en ‘de weg van de Wijze’ (Chacham) noemt.

Een heilige is iemand van uitersten. Maimonides benoemd chessed als gedrag van uitersten – goed gedrag, laat daar  geen misverstand over bestaan – maar wel een gedrag dat elke ‘gewone’ rechtschapenheid overtreft.  Dus, om een voorbeeld te noemen, ‘iemand die tot het uiterste gaat om hoogmoed te vermijden en extreem deemoedig wordt , wordt een  heilige, Chassied genoemd.

Daarentegen is de wijze een totaal ander soort persoon. Hij of zij volgt ‘de gouden middenweg’, de weg van bescheidenheid en evenwicht. Hij of zij gaat de uitersten van lafheid en roekeloosheid uit de weg, en verwerft daarmee de deugd van levensmoed. Hij of zij vermijdt gierigheid aan de ene kant en verspilling anderzijds en kiest daarvoor in de plaats de middenweg der vrijgevigheid. De wijze is zich bewust van het dubbele gevaar van ’te veel’, zowel in overvloed als in tekort. Hij of zij maakt een afweging tussen tegenstrijdige spanningen en gaat extremen uit de weg.

Het gaat hier niet simpelweg om twee types mensen, maar om twee manieren van  leven volgens de moraal zelf. Is het doel van ons streven naar een moreel bestaan  een poging om volmaaktheid als mens te realiseren? Of is het bedoeld om wellevende relaties aan te gaan, en een decente, waarachtige en meevoelende samenleving te ontwikkelen? Intuïtief zullen  de meesten van ons met ‘allebei’ antwoorden. Wat Maimonides zo’n scherpe denker maakt is dat hij zich realiseert dat je niet allebei kan hebben. En dat het, in feite, om twee verschillende strevingen gaat.

Een heilige is in staat al zijn geld aan de armen te geven. Maar hoe zit het dan met de leden van zijn eigen familie?  Die zouden wel eens last kunnen hebben van zijn overdreven zelfverloochening. Een heilige kan weigeren om te vechten. Maar hoe zit het met zijn land en de verdediging daarvan?  Een heilige kan alle misdaden tegen hem begaan vergeven. Maar hoe zit het dan met de wetten en het recht?  Heiligen zijn uiterst deugdzame individuen. Maar een gemeenschap van alleen maar heiligen is geen samenleving. Heiligen zijn dan ook niet echt in de samenleving als zodanig geïnteresseerd. Zij kiezen een ander, eenzaam pad van zelfafzondering. Ik ken geen moraal-filosoof die dat zo helder stelt als Maimonides – Plato noch  Aristoteles, en Descartes noch Kant.

Het was deze diepe overtuiging die Maimonides tot zijn schijnbaar tegenstrijdige oordeel over de Nazireër bracht. Die heeft – althans voor een tijdje – gekozen voor een bestaan van uiterste zelfverloochening. Hij is een heilige, een Chassied. Hij heeft een weg gekozen naar persoonlijke volmaaktheid. Dat is nobel, prijzenswaardig en voorbeeldig. En dat is waarom Maimonides hem, de Nazireër, ‘prijzenswaardig’ en ‘aan een profeet gelijk’ noemt.

Maar het gedrag van een wijze is het niet, en wijzen heb je nodig als je de samenleving wilt vervolmaken. De wijze is geen extremist, omdat hij zich realiseert dat er ook nog anderen bestaan. Zoals de leden van de eigen familie alsook de anderen in de eigen gemeenschap. Of de collega’s op zijn werk. Of een land om te verdedigen en een samenleving om te helpen opbouwen. De wijze beseft dat hij of zij niet al deze betrokkenheden zomaar achter zich kan laten voor een bestaan van deugd in eenzaamheid.  Op een vreemde manier is heiligheid een soort van zelfgenoegzaamheid. God doet een beroep op ons om de wereld niet te ontvluchten, maar er deel van uit te maken; in een gemeenschap en niet in afzondering; om te trachten een evenwicht te creëren tussen de tegenstrijdige spanningen  en om die te ervaren en ons niet op een paar daarvan te concentreren en de rest ervan te veronachtzamen. Maar hoewel de Nazireër als persoonlijkheid een heilige is te noemen, is hij in sociaal opzicht, althans in figuurlijke zin, toch een “zondaar” die om vergeving te krijgen een offer moet brengen.

Maimonides leefde zoals hij het preekte. Uit zijn geschreven werk weten we dat hij snakte naar een leven in afzondering. Er waren jaren dat hij dag en nacht werkte aan het schrijven van het commentaar op de Misjna en later ook aan de Misjné Tora. Maar hij was zich evenzeer bewust van zijn verantwoordelijkheid voor zijn gezin en de gemeenschap waar hij deel van uitmaakte. In zijn beroemde brief aan zijn latere vertaler Ibn Tibbon, beschrijft hij een typische dag – en week programma, waarin hij gebukt ging onder het gewicht van wereldfaam als arts enerzijds en als internationaal gevraagde Halacha –specialist en wijsgeer anderzijds. Hij werkte zich een slag in de rondte.

Maimonides was een wijze,die verlangde een heilige te zijn, maar wist dat hij dat niet zou waarmaken als hij ook moest voldoen aan zijn verantwoordelijkheden voor zijn gemeenschap. Dat is een diep en ontroerend oordeel dat tot op de dag van vandaag een krachtige bron van inspiratie blijft.