Man en vrouw schiep hij hen

Beresjiet/Genesis 1:1-6:8

door Rob Cassuto

De schepping van de mens, man en vrouw, wordt in Genesis/Beresjiet hoofdstuk 1 vers 27 uiterst summier weergegeven, bijna zakelijk, in de context van de weliswaar ontzagwekkende, maar toch ook functioneel omschreven ontvouwing van de zes scheppingsdagen. (1) De termen, die hier gebruikt worden voor man en vrouw, ‘zachar’ en ‘nekewa’ zijn Hebreeuwse woorden die verwijzen naar de functie van voortbrenging en verwijzen naar de opdracht om samen over de aarde te heersen en haar te bevolken. Man en vrouw worden in deze korte introductie als nevengeschikt opgevoerd. ‘Man en vrouw schiep hij hen’ (1:27 ) is een indicatie van de volstrekte gelijkwaardigheid van man en vrouw. De uitwerking van de man- en vrouwschepping in meer detail vindt plaats in Genesis 2. Wat is daar te zeggen over hun relatie?

De introductie van de vrouw in Beresjiet 2 komt voort uit een gemis, een inzicht dat er iets mankeert, dat er iets in de schepping nog niet goed is.(2) De Eeuwige constateert dat het niet goed is dat de mens alleen is. Dat gemis is functioneel te duiden als de behoefte van de mens aan praktisch partnerschap en is tegelijk emotioneel te duiden als een verlangen naar liefde en geborgenheid van de nietige mens in een overweldigende kosmos. Dat is een ander perspectief dan het eerste hoofdstuk biedt op de mens als onderwerper en heerser over de aarde met haar dieren en planten.
2: 18 ‘De Eeuwige God zei: Het is niet goed dat de mens alleen is’ – dan volgt: ‘ik zal een helper voor hem (Adam, de mens) maken die bij hem past’, in het Hebreeuws: ezer ke-negdo.

Wat is af te leiden uit dat ezer ke-negdo, in de Nieuwe Bijbelvertaling vertaald als: een helper die bij hem pastDasberg kiest: passende hulp’. Maar deze vertalingen zijn ‘te harmonisch’. De Herziene Statenvertaling vertaalt: ‘Ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegenover hem’. Inderdaad is ezer ke-negdo als je het letterlijk vertaalt ‘een helper (als) tegen hem’ een paradoxale uitdrukking die een spanningsboog in zich bergt, een term die de suggestie van ambivalentie wekt. Bijbelcommentator Umberto Cassuto (3) vat ‘ezer ke-negdo’ niet zo paradoxaal op en interpreteert ‘ke-negdo’ als ‘gelijk aan’, ‘evenwaardig aan’ en ‘ezer ke-negdo’ als ‘soul mate’. Maar anderen hebben de ambivalentie van de uitdrukking meer gehonoreerd in de sfeer van een dialogische relatie.

Met name de middeleeuwse meester Rasji tekent aan bij ‘ezer ke-negdo’: ‘als hij het verdient – een helper, als hij het niet verdient – tegenover hem, om met hem te strijden’.
De Maharal (16e eeuw) heeft daarover gezegd (geciteerd door Nechama Leibowitz in haar commentaar (4)): ‘deze uitleg bevat een diepe waarheid. Man en vrouw vertegenwoordigen twee tegengestelden. Als de man het verdient smelten zij samen tot één geheel. In alle gevallen smelten twee tegengestelden samen om één geheel te vormen wanneer zij het verdienen, dat wil zeggen als de Almachtige die vrede maakt tussen tegengestelden hen verbindt en verenigt. Maar wanneer zij het niet verdienen, dan heeft het feit dat zij tegengestelden zijn tot gevolg dat zij “tegen hem” is’. Een relatie-ethiek in een notendop!

De Joodse filosoof Emmanuel Levinas (1906-1995) redeneert ongeveer in deze trant: Eveneens komt het er in de tussenpersoonlijke relatie niet op aan mij en de ander te-zamen te denken, maar tegenover elkaar te staan, en elkaar in ‘t gezicht te kijken. De werkelijke vereniging of het werkelijke te-zamen is niet het te-zamen van de synthese, maar dat van het van aangezicht tot aangezicht’ (5).

Volgt in hoofdstuk 2 het relaas van een zoektocht naar een partner. Onder de dieren die de Eeuwige schiep en aan de mens toonde was die niet te vinden. De geschikte partner werd gevonden in een medemens die tijdens een diepe slaap uit de mens  – uit zijn rib of zijde, tsela – werd afgesplitst en hem werd getoond.
Verheugd roept de mens uit:

2:23 ‘Deze keer is zij het!
been van mijn been,
vlees van mijn vlees.
Ze zal vrouw – ‘iesja’ – genoemd worden,
want uit een man – iesj – is zij genomen’ 
(7)

Van oudsher zagen commentatoren in de creatie van de vrouw uit ‘Adams rib’  een overduidelijke aanwijzing naar de ondergeschiktheid, zo niet inferioriteit van de vrouw. De bewoording weerspiegelt natuurlijk de patriarchale optiek van waaruit de Tora is geschreven. Dat dat helemaal niet onvermijdelijk in de teksten ligt opgesloten en ook andere duiding mogelijk is hebben moderne bijbelgeleerden (met name vrouwen) proberen aan te tonen; daarover een andere keer.
Overigens wekken de lyrische welkomstwoorden van Adam – de mens – sterk de indruk dat vreugde overheerst en dat de machtsstrijd over wie de baas is en wie de ondergeschikte niet aan de orde is of in ieder geval nog niet is begonnen.

noten

(1) Verschillende commentaren op de parasja Beresjiet/Genesis zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website 

(2) Dan was alles dan toch niet ‘zeer goed’ (1:31)? Gaat men uit van dat het paradijs drama van hfst 2 en 3 plaatsvond op vrijdagmiddag van de zesde dag – waarvoor Umberto Cassuto pleit – en dat van de schepping van de mens niet wordt gezegd dat die goed was (de goedheid van de mens moet deze steeds waarmaken) dan klopt het; als God daarna zegt van de hele schepping dat alles zeer goed was, dan is dat eerder een principeverklaring dan een feitelijke weergave van de realiteit

(3) Cassuto, Umberto: A commentary on the book of Genesis, part one, from Adam to Noah, The Magness Press, Hebrew University, Jerusalem, 1998

(4) Nechama Leibowitz Studies in Bereshit/Genesis, WZO, Jerusalem, 1981, 4e ed.

(5) ‘Ethisch en oneindig’, gesprekken met Philippe Nemo