Sjabbat 4 juli 2020 / 12 Tammoez, Balak, Bemidbar/Numeri 22:2 – 25:9

                Tanach blz. 314 – 321

Haftara: Micha 5:6 – 6:8

                Tanach blz. 1189 – 1191

vertaler: Frits Pront

Commentaar: Rabbijn Ismar Schorsch, emeritus decaan van het Jewish Theological Seminary te New York.

Oorspronkelijke Engelse tekst: https://www.myjewishlearning.com/article/spirit-strength/

__________________________________________________________________________

Geesteskracht

Balak voelde intuïtief een belangrijke waarheid over de Jisraëelieten aan: Hun kracht was spiritueel, niet militair.

Na twee indrukwekkende overwinningen op de Kenaänieten van de Negev en de Amorieten in Transjordanië, raakten de leiders van Moab door de dreigende militaire kracht van Israël in paniek. Alleen het land van de Moabieten scheidt Jisraëel van de rivier de Jordaan en de verovering van Kenaän. Balak ben Zippor, Koning van Moab, weet dat hij het volgende slachtoffer is.

Uit wanhoop neemt hij zijn toevlucht tot een ongebruikelijke preventieve maatregel. Hij roept Bilam, de zoon van Beor, een tovenaar uit Mesopotamië, op om een vloek uit te spreken over Jisraëel om ze op die manier gemakkelijker op het slagveld te kunnen verslaan. Bilam komt, maar God steekt een stokje voor het plan. Binnen het monotheïstische kader van de Tora kan Bilam slechts dat uitspreken wat God hem laat zeggen. Vandaar dat hij eindigt met een hartstochtelijke lofzang op Jisraëel, dit tot ontsteltenis van Balak.

In een creatieve midrasj spreken de Rabbijnen uitvoerig over wat Balak er toe bracht om zich van deze speciale tactiek te bedienen. Vol ontzag voor Mosjé informeerde hij bij de Midjanieten, die Mosjé eens een toevluchtsoord hadden geboden toen hij voor Farao’s wraak moest vluchten, naar de sterke punten van de man. Zij antwoordden dat de kracht van Mosjé zat in het feit dat hij verbaal zeer sterk was, dat wil zeggen dat zijn gebeden in staat waren God te bewegen om namens hem op te treden. Om dat wapen te neutraliseren neemt Balak zijn toevlucht tot tovenarij. De kracht van Bilam zit ook in zijn welbespraaktheid. Zijn vervloeking zal Mosjé’s gebeden overtroeven. Zonder goddelijke hulp is Jisraëel zeker te verslaan (Rasji bij Bemidbar 22:4).

Zoals zo vaak is de midrasj een genre dat een rijkgeschakeerd inzicht oplevert. Woorden zijn wapens als zij met overtuiging geuit worden.
Zolang de gebeden van Jisraëel diep geloof, een gevoel van verkozen zijn en echte dialoog belichamen, hebben zij het vermogen om chaos op afstand te houden. Omdat Balak nu over informatie beschikte, kon hij intuïtief aanvoelen dat de ultieme bron van Jisraëels overwicht geestelijk was en niet militair.

Het oefenterrein voor die spirituele veerkracht zou uiteindelijk de synagoge worden, de heilige ruimte waar het gesproken woord weerklinkt. Hoe terecht is het dan ook dat de eerste woorden die wij reciteren als we ’s morgens de sjoel binnengaan, uit de lofrede van Bilam komen: “Hoe mooi zijn uw tenten, Jaäkov, hoe mooi uw woningen, Jisraëel!” (Bemidbar 24:5). Binnen de context van de Tora brengen deze woorden Bilams verbazing over de uitgestrektheid en kwaliteit van Jisraëels kampement in de woestijn tot uiting. In de sidoer geven zij uiting aan onze dankbaarheid voor het in stand houden van de synagoge. De hele tijd dat Jisraëel in de Diaspora verblijft, vindt het een toevlucht in de synagoge, waar gebeden en studie een web spinnen van existentiële betekenis. Het is de synagoge die de woordenschat genereert die ons in staat stelt te volharden en te zegevieren.

Maar hoe belangrijk ook, de rituelen van de synagoge zijn niet meer dan een middel om een doel te bereiken. In het Jodendom gaat gedrag boven geloof. Geloof dat gespeend is van daden, zal de wereld niet veranderen. En deze hiërarchie van waarden verwoorden de Rabbijnen in een verrassende vergelijking tussen de persoonlijkheden Awraham en Bilam.

“Iedereen die deze drie eigenschappen bezit, wordt gerekend tot de volgelingen van onze vader Awraham en degenen die de tegenovergestelde eigenschappen bezitten, worden gerekend tot de volgelingen van de boosaardige Bilam: Een ruimhartige geest, een deemoedige ziel en een matige eetlust – zo iemand is een volgeling van onze vader Awraham.
Een onwillige geest, een arrogante ziel en een onverzadigbare eetlust – zo iemand is een volgeling van de boosaardige Bilam.” (Or Chadasj, Reuven Hammer 275-276).

Waar het in deze conflictueuze wereldbeschouwingen duidelijk om gaat, is hoe wij leven. Voor de Rabbijnen belichaamt Bilam een egocentrische levensstijl. De ander komt altijd op de tweede plaats. Awrahams goedheid is nauw verbonden met zijn ik. Mededogen, nederigheid en zelfbeheersing begunstigen niet alleen de ander, maar verminderen ook het zich hechten aan materieel bezit. Jodendom streeft naar zelfbeheersing. Een edel karakter vereist een beetje ascetisme.

In zijn commentaar op deze passage stelt Judah Goldin dat een dergelijke deugd niet de vrucht van biologische oorsprong is, maar van volhardende inspanning. Joods-zijn wordt gekenmerkt door wat wij doen met ons leven. Net als Awraham kunnen wij ervoor kiezen om de stem van

God te volgen zoals deze wordt weerkaatst in de heilige teksten van het Jodendom.

Het is niet vergelijkbaar, maar dit waardeoordeel wordt duidelijk verwoord door de 8ste-eeuwse profeet Micha, wiens woorden in de Haftara bij de Sidra van deze week weerklinken.
De oppervlakkige link is zijn vluchtige verwijzing naar Balak en Bilam. Op een dieper niveau omarmt hij de voorrang van ethiek op rituelen. Het doel van echte godsdienst is niet om God te behagen door toenemende aantallen offers, culminerend in het offeren van iemands eigen eerstgeboren kind.
Integendeel, wat God ons steeds opdraagt, is “niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God” (Micha 6:8).

Nogmaals: de bedoeling hiervan gaat regelrecht in tegen onze hang naar egocentrisme. De beste manier om de wereld te bezielen met heiligheid is door het in bedwang houden van het ik. Zolang riten worden gecombineerd met dat streven, kan het ons de discipline verschaffen om boven onszelf uit te stijgen.