Het betrachten van rechtvaardigheid, liefde voor compassie en een ingetogen gaan met je God.
door Rob Cassuto
De profeet Micha, een van de zogenoemde kleine profeten (klein in de zin dat zijn overgeleverde geschriften een klein boek beslaan) leefde in de 8ste eeuw BCE en was een tijdgenoot van Jesaja.
Net als Jesaja was hij een heftige en scherpe aanklager van de religieuze en morele afdwalingen van de Israëlieten. Hij was de eerste profeet die de verwoesting van Jeruzalem voorzag. Uit zijn boek is er één haftara genomen en dat is de haftara bij de parasja Balak. (1)
Die haftara begint midden in een beschrijving van een (verre) toekomst waarin een strijdbare ‘vrouwe Tsion’ zich weert. Wat er in die (messiaanse) tijd is overgebleven is van Israël ‘zal zijn als een machtige leeuw tussen het wild, als een leeuw die de kudde binnendringt, een leeuw die vertrapt en verscheurt, en er is niemand die hem tegenhoudt.’
Maar dan slaat de profeet een andere toon aan in een passage die lijkt te slaan op zowel Israël als andere volken en die een komende tijd aankondigt van verwoesting van steden, afgodische beelden en attributen.
Vervolgens komt Micha met een beeld dat ook andere profeten vaak gebruiken (2): een rechtsgeding waarin de Eeuwige zijn volk aanklaagt en herinnert aan zijn beschermende hulp in voorbije tijden.
6:3 ev: ‘Mijn volk, wat heb ik je misdaan?
Waarmee heb ik je gekweld? Antwoord mij!
Ik heb je weggeleid,
bevrijd uit de slavernij in Egypte.
Ik zond Mozes, Aäron en Mirjam
om jullie voor te gaan.’
In de dan volgende woorden wordt de link duidelijk tussen de haftara en de parasja Balak, waarin Balak, de koning van Moab, de profeet en specialist in vervloekingen Bileam inhuurde om Israël te vervloeken, wat de tovenaar maar niet lukte; er kwamen alleen zegeningen uit zijn mond.
‘Ben je dan vergeten, mijn volk,
wat Balak besloot, de koning van Moab,
wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde?’
In de verbeelding van Micha antwoordt het volk met de vraag wat ze dan moeten doen: veel offers brengen van stieren, rammen of zelfs de eigen kinderen?
Nee, dat hoeft niet want, het antwoord is een beroemd vers, dat de Tora in enkele zinnen samenvat (geschreven op de muren van vele synagogen):
6:8 ‘ Er is jou, mens, gezegd wat goed is,
en wat de Eeuwige in jou zoekt:
niets anders dan het betrachten van rechtvaardigheid, liefde voor compassie en een ingetogen gaan met je God.’
Noten
(1) Zie voor meerdere commentaren op de parasja Balak mijn boek
REIZEN DOOR DE TORA, deel 2, Van de Berg naar de Rivier, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, Mastix Press, 2016
(2) Bijv. Hosea 4:1-3, Jes. 3:13-15, 5:3-4
