Deze week de haftara (wekelijkse lezing uit de profeten) die aan de parasjot Matot Masee is toegevoegd. 

Bittere en onheilspellende bewoordingen 

door Rob Cassuto

De haftara is het vervolg op de haftara van de vorige week en ook hier is het verband met de parasjot Masee en Matot (1), die deze week worden gelezen, niet de hoofdzaak. Het is de tweede week van de drie weken van lichte rouw na de 17e van de maand Tammoez. Ze culmineren in een etmaal van volledig vasten op 9 Av (Tisja be-Av), de dag dat om de verwoesting van Jeruzalem en de tempel wordt getreurd. Daarom wordt ook in deze week de haftara gelezen uit Jeremia (Jirmijahoe) die in bittere en onheilspellende bewoordingen het religieus en moreel verval in het koninkrijk Juda aanklaagt en de ondergang van Juda en de ballingschap voorziet.

Het beeld van de Eeuwige als verlaten en verraden echtgenoot uit vers twee dan wel de toon van een vader wiens kind hem vergeten heeft komen in de haftara terug. Een parafrase komt op het volgende neer. De Eeuwige beklaagt zich bij monde van Jeremia over hoezeer de Israëlieten vergeten hebben wie ze uit Egypte heeft geleid door de dorre woestijn en hoe ze een vruchtbaar land hebben gekregen; eenmaal daar gesetteld, zijn ze echter achter allerlei afgoden gaan lopen. Het is nog erger dan de Grieken en de Arabieren, die weliswaar afgoden dienden, maar die niet inruilden voor andere afgoden. Ze hebben als het ware de fontein van levend water verlaten en zelf waterkelders uitgehouwen waar het water uit weglekt, een metafoor die we nu zouden kunnen vertalen in de moderne overmoed van de maakbaarheid van alles. Het is niet de politiek, waarvan de oplossing komt. Steden zijn al verwoest, het land geplunderd en allianties met grote politieke machten, het land van de Nijl (Egypte) en het land van de Eufraat (Assyrië) – zeg maar het Amerika en China van die tijd – zullen niet helpen. Alleen een terugkeer naar de Eeuwige zal uitkomst bieden.
 
Even een kort intermezzo over de tekst van vers 20: De Herziene Statenvertaling (HSV) zegt ‘Want van oude tijden af heb Ik (dwz de Eeuwige) uw juk gebroken, en uw banden verscheurd’. De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) vertaalt: ‘Je brak je juk steeds weer in stukken, rukte je riemen los’; het onderwerp is nu Israël, dat haar juk heeft gebroken. Dat lijkt me toch niet juist, er staat echt in het Hebreeuws: sjabarti, ik heb gebroken (jouw juk, dus het juk van de Israëlieten). Misschien wat lastiger te duiden, maar het staat er duidelijk. De volgende regel heeft ook een probleempje. De HSV vertaalt: ‘U zei: Ik wil niet dienen!’ De tekst in het Hebreeuws kent twee versies: lo è’èvod – ik zal niet werken/dienen – en lo è’èvor – ik zal geen overtredingen begaan: dat is bijv. de keuze van de bijbelversie op de website van chabad (chabad.org). Lijkt me gezien de context iets plausibeler.

Want ondanks deze belofte om geen overtredingen te begaan gedraagt Israël zich als een hoer. Ondanks ontkenningen en schoonwassingen gedraagt het volk zich als een losgebroken dromedaris in de woestijn, als een tochtige wilde ezelin.
Ondanks de smeekbede om ommekeer te doen geven de Israëlieten de voorkeur aan vreemde goden, maar eigenlijk staan ze als een betrapte dief te schande als aanbidders van een stuk hout of steen; als het onheil losbreekt waar blijven die goden dan?

Tot hier de parafrase van het stuk uit hoofdstuk twee. Maar men wilde de lezing van de haftara toch wat hoopvoller eindigen. De Asjkenaziem kozen hoofdstuk 3 vers 4. In de sfeer van de mogelijkheid tot ommekeer van de ontrouwe vrouw die Israël is, heet 3:4: ‘Zult u dan niet van nu af aan tot Mij roepen: Mijn Vader, U bent de Leidsman (aloef) van mijn jeugd?’
De Sefardiem kozen Hoofdstuk 4 verzen 1 en 2. Die betreffen ook de terugkeer van Israël naar de verzaakte Eeuwige: ‘en als u zweert: Zo waar de Eeuwige leeft, in waarheid, in recht en in gerechtigheid, dan zullen de volken (gojiem) zich in Hem zegenen en zich in Hem prijzen’.

Met verzen als deze wordt gezinspeeld op de beste potenties die Israël in zich draagt, een potentie die oplicht in Genesis 22:18: in uw (Abrahams) nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent’. En natuurlijk in het bekende vers uit Jesaja 49:6: ‘Ik zal je maken tot een licht voor alle volken’. En met het woord ‘Israël’ heb ik in gedachten iedere individuele Jood, maar ook kelal Jisrael (alle joden waar ook ter wereld, seculier of religieus) en de wonderlijk herrezen staat Israël, die een unieke nieuwe kans heeft gekregen om een materiële en spirituele bijdrage te leveren aan de moeizame voortgang van de geschiedenis van de mensheid, een kans die het nog altijd ook weer kan verspelen.

Noot
(1) Zie voor meerdere commentaren op de parasjot Masee en Matot mijn boek
REIZEN DOOR DE TORA, deel 2, Van de Berg naar de Rivier, Leviticus, Numeri en DeuteronomiumMastix Press, 2016, te bestellen bij bol.com