Deze week de haftara (wekelijkse lezing uit de profeten) die aan de sidra Behaälotcha is toegevoegd.
Zacharia 2:14-4:7
Een visioen waarin de menora prominent voorkomt
door Rob Cassuto
De parasja Behaälotcha (Numeri/Bamidbar 8:1-12:15) (1) begint met een bepaling over het aansteken – door Aharon – van de lampen van de tempelkandelaar, de menora. Hier ligt het aanrakingspunt met de haftara, die o.m. een visioen beschrijft van de profeet Zacharia (Zecharja), waarin de menora prominent voorkomt.
Zacharia was evenals de profeten Chaggai en Malachi sterk betrokken bij de herbouw van de tempel in Jeruzalem na de terugkeer van een groot deel van de ballingen uit Babylonische gevangenschap. Hij enthousiasmeerde de Joodse leiders om de bouw, die na een veelbelovend begin jaren stil had gelegen wegens de tegenstand van de in Judea achtergebleven bevolking, weer te hervatten. Dat gebeurt dan ook onder leiding van Zerubbabel (Zeroebavel), de door de Perzen benoemd Joodse gouverneur, en de hogepriester Jozua (Josjoea) ben Jehozadak. De profeet voorziet een voorspoedig verder verloop.
Het (vierde) visioen van Zacharia begint met een beeld van de toekomst, waarin de Eeuwige present is te midden van een hersteld Judea en een herbouwd Jeruzalem met een nieuwe tempel. Vele andere volken sluiten zich eerbiedig aan. Dan ziet de profeet in zijn visioen de hogepriester Jozua in vuile kleren voor een gerechtshof staan met een fervent beschuldigende aanklager (satàn) (2) en een engel die hem vrijpleit van de beschuldigingen (3). Jozua krijgt schone kleren aangetrokken en een schone tulband om het hoofd. Er zal een avdi tsemach – letterlijk: ‘mijn knecht spruit’ – worden gezonden, woorden die in de Nieuwe Bijbelvertaling nogal vrij vertaald zijn met ‘mijn dienaar, de telg aan de stam van David’. De Engel zegt verder, dat als Jozua in Gods wegen zal wandelen hij hogepriester te midden van zijn metgezellen zal zijn en blijven. Een steen met zeven ogen op hem gericht zal voor hem neergelegd worden met een gravering daarop, die een vergeving van alle ongerechtigheid uit het verleden zal inluiden. Die steen is een toespeling op de gevelsteen van de nieuwe tempel, de zeven ogen verwijzen naar de zeven lampen van de menora, die ‘de ogen (zijn) van de Eeuwige, die over de hele aarde rondgaan’ (zie 4:10). Het visioen besluit met een idyllisch beeld van buren die ooit vredig bij elkaar zullen zitten onder de wijnrank.
In een volgend (vijfde) visioen wordt de profeet het beeld van die gouden tempelkandelaar getoond, de menora met zijn zeven armen en daarop de olielampen, geflankeerd door twee olijfbomen (die de hogepriester Jozua en Zerubbabel symboliseren); de olie druipt uit de olijven via een opvangbakje en een kanaaltje automatisch naar de olielampen van de menora. ‘Wat betekent dat’? vraagt de profetische dromer en de engel die hem dit beeld getoond heeft antwoordt:
Dit is het woord van de Eeuwige tot Zerubbabel:
Niet door kracht en niet door geweld,
maar door Mijn Geest,
zegt de Eeuwige van de legermachten.
Op onze beurt vragen wij weer wat dit betekent. De middeleeuwse commentator Rasji heeft een nuchtere historische verklaring: de herbouw van de tempel door bouwleider Zerubbabel zal verder ‘geolied’ verlopen zonder te hoeven vechten tegen allerlei vijanden en de ‘geest Gods’ zal rusten op de koning van Perzië, Darius (die inderdaad zijn volle medewerking zal blijken te leveren, zie Ezra 6).
Het beeld van de menora, geflankeerd door twee olijfbomen, wordt gebruikt als meditatieobject, gecombineerd met psalm 16:8: ‘Ik stel mij de Eeuwige voortdurend voor ogen’, zeg maar een joodse mantra: Sjiviti Hasjem lenegdi tamied’ .Zo wordt die afbeelding ook genoemd: een ‘Sjiviti’, hij hangt in vele synagoges en wordt nog steeds gebruikt als inspiratie voor meditatie en meditatief tekenen en schilderen
‘Niet door kracht en niet door geweld, maar door Mijn Geest’. Het is een adagium, dat gezien de enorme problemen van nu extra actualiteit krijgt. Ik denk bijvoorbeeld aan de nu weer bloot komende rassenongelijkheid, de schrijnende verschillen tussen de rijke elite en de arme massa’s en de ongelijke kansen op medische hulp, die in de coronacrisis extra (gaan) spelen. De toevlucht tot gewelddadige actie ligt al te vaak op de loer. Uit Zacharia’s adagium is inspiratie te putten voor het idee, dat met geloof, enthousiasme en intelligentie grote heilzame oplossingen ook zonder dwang en geweld tot stand kunnen worden gebracht.
Noten
(1) Commentaren op de parasja Behaälotcha zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op mijn website
(2) Het is hier dat het woord ‘satan’ voor de eerste keer in de bijbel voorkomt. In de Joodse geschriften en de midrasj is hij niet de christelijke duivel, maar meer een functionaris aan het hof van de Eeuwige, een aanklager, een soort officier van justitie, vgl ook het boek Job.
(3) Vele priesters onder de uit ballingschap teruggekeerde Joden werden gemakzuchtig en verwaarloosden hun educatieve taak, vgl Malachi hfst 2. Josjoea hoorde hier kennelijk niet toe.
RC juni 2020