Terebinten van gerechtigheid
Jesaja/Jesjajahoe 61:1 – 9
De profeet Jesaja leefde in de achtste eeuw voor de gemeenschappelijke jaartelling. Jesaja biedt hoop. Het joodse volk zal herenigd worden onder leiding van een koning uit het huis van David. Jesaja hamert er op dat het joodse volk op God moet blijven vertrouwen. Hij schetst een somber toekomstbeeld, maar ziet ook hoop. Moderne onderzoekers menen dat het boek Jesaja uit drie delen bestaat. De tweede schrijver, oftewel Deutero-Jesaja, leeft in de zesde eeuw. (1)
Dit hoofdstuk (61) van het boek Jesaja is een heel kort hoofdstuk en wordt toch niet gezien als één geheel, maar bestaand uit een aantal verschillende profetieën van verschillende schrijvers, elk in min of meer complete vorm. Onderscheid wordt gemaakt tussen de verzen 1 en 10, vers 11 en het grootste deel van deze haftara (61: 2-9). Dit grootste deel van de haftara wordt toegeschreven aan een auteur in plus minus 440 voor de gemeenschappelijke jaartelling. (2)
Dit is de volledige tekst:
61 De geest van de Eeuwige God rust op mij,
want de Eeuwige heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft hij mij gezonden,
om aan verslagen harten hoop te bieden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan geketenden hun bevrijding,
2 om een genadejaar van de Eeuwige uit te roepen
en een dag van wraak voor onze God,
om allen die treuren te troosten,
3 om aan Tsions treurenden te schenken
een kroon op hun hoofd in plaats van stof,
vreugdeolie in plaats van een rouwgewaad,
feestkledij in plaats van verslagenheid.
Men noemt hen ‘Terebinten van gerechtigheid’,
geplant door de Eeuwige als teken van zijn luister.
4 Wat eertijds vernield werd, zullen zij herbouwen,
de lang verlaten streken weer bevolken;
ze herstellen de vervallen steden,
verlaten sinds mensenheugenis.
5 Vreemden staan je ten dienste en hoeden je schapen,
vreemdelingen worden je dagloner of wijnbouwer.
6 En jullie worden priester van de Eeuwige genoemd,
dienaar van onze God zul je heten.
Je zult je te goed doen aan de rijkdom
door vreemde volken vergaard,
je zult je met hun luister bekleden.
7 De smaad die je verdiende loon werd genoemd,
je schande wordt je dubbel vergoed.
Daarom erven zij dubbel van het land
en is eeuwige vreugde hun deel.
8 Want ik, de Eeuwige, heb het recht lief,
ik haat offers van roofgoed.
Ik zal hen getrouw belonen,
een eeuwig verbond sluit ik met hen.
9 Hun kinderen zullen vermaard zijn bij alle volken,
heel de aarde kent hun nageslacht.
Dan zullen allen die hen zien erkennen:
‘Dat zijn de kinderen die de Eeuwige heeft gezegend.’
Noten:
(1) Rachel Reedijk in ‘Er komen betere tijden’; Tenachon # 12 p.24.
(2) Julian Morgenstern in Isaiah 61; Hebrew Union College Annual, Vol. 40/41 (1969-1970), pp. 109-121