Deze week de haftara (wekelijkse lezing uit de profeten) die aan de parasja Nitsaviem/Wajelech is toegevoegd. 

Wie is de ik die zich verheugt?

door Rob Cassuto

De haftara bij de parasja Nitsaviem/Wajelech (1) is de zevende en laatste in de reeks haftarot van vertroosting na de treurdag Tisja be-Av. Intussen is met de toenemende troost ook de maand van reflectie, Elul, al gevorderd en Rosj Hasjana breekt over een week aan, het Joods Nieuwjaar dat op vele plaatsen in deze coronatijd op een speciale manier – op gepaste afstand van elkaar of zelfs op zoom-distantie – zal worden gevierd.

De haftara begint op himmelhoch jauchzende  toon:

6110Ik ben zeer vrolijk in de Eeuwige (JHWH),
mijn ziel verheugt zich in mijn God (Elohiem),

In het Hebreeuws zit er meer nuance in de tekst dan in de Nederlandse vertaling.
Het vers begint met sos asis, waarin twee keer de stam voor blij zit (letterlijk: ‘wees blij, ik zal verblijden’, sasson=blijdschap), hetgeen een bijzonder versterkend effect heeft. In ‘mijn ziel verheugt zich‘ – tagèl nafsji – zit een ander woord voor blijdschap: gila. Waar sasson een meer extraverte blijdschap verwoordt, duidt gila op het meer innerlijk verheugen, dat volgt op de juichende uiterlijke blijdschap. In de naam JHWH klinkt het attribuut van de liefde (chesed) door, in Elohiem het attribuut van de gerechtigheid (din, gevoera).

Wie is de ik die zich verheugt? Jeruzalem (targoem Jonatan), het volk (Rasji), de gojiem (Ibn Ezra)? Ik denk Jeruzalem als belichaming van het Joodse volk.
Beelden van jonggehuwden vertolken de frisheid en energie van een vernieuwd Jeruzalem (resp. vernieuwde wereld) in messiaanse tijden, een thema dat ook verder doorspeelt (2). Jeruzalem zal zelfs een nieuwe naam krijgen:


u zult met een nieuwe naam genoemd worden,
die de mond van de Eeuwige bepalen zal.


Talmoedwijze R. Levi haalt uit diverse citaten zes zaken, die de Heilige zal vernieuwen in de komende (messiaanse) tijd, welke zijn: de hemel en de aarde. Het hart, de geest, de naam van de Masjieach en de naam van Jeruzalem, waarvoor hij bovengenoemd vers aanhaalt. (3)

De Eeuwige doet een gelofte: nooit meer Jeruzalem (het Joodse volk) in de steek te laten, de wereld zal mogen weten, dat de weg vrij is voor de inzameling van de ballingen, dat de grote verlosser op komst is en dat hij Jeruzalem zal vestigen als een centrum van heil.

Maar in het begin van hoofdstuk 63 treedt er een treffende omslag in stemming op. Van blijdschap om verlossing gaat de focus naar woede om de vervolgers. De Eeuwige ontpopt zich als almachtige krijgsman, die een meedogenloze strafexpeditie zal ondernemen tegen de vijanden van Israël (belichaamd onder de noemer ‘Edom’), gehuld in rode mantel, rood door het vergoten bloed. Het zijn weerbarstige passages. De forse plastische beelden van agressie en bloedvergieten roepen een door wraakzucht gedreven God op, die ons als verfijnde en verlichte burgers niet lekker zit. Nu zegt rabbi Abraham Heschel wel dat de ‘gevoelens’ van de Eeuwige (hij noemt dat ‘pathos’) niet zijn als menselijke gevoelens, maar eigenlijk een aparte theologische categorie vormen. De profeet vertolkt niet zijn eigen gevoelens maar ‘resoneert mee’ met dat goddelijke pathos, die hij verwoordt in onvolmaakte menselijke woorden. (4)
Middeleeuwse commentator Rasji komt daarbij in de buurt als hij noteert ad loc: aldus is de gewoonte van de Schrift: die spreekt van ‘de Sjechina (goddelijke aanwezigheid in de wereld) op antropomorfe wijze om het zo aan te passen wat het oor in staat is om te horen’.  Toch vraag ik mij af of de profetie hier niet ook is opgeladen met de al te goed invoelbare opgekropte razernij van een langdurig  intens vernederd, maar trots volk.

Noten
1) Zie voor meerdere commentaren op de parasja Nitsaviem/Wajelech mijn boek
REIZEN DOOR DE TORA, deel 2, Van de Berg naar de Rivier, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, Mastix Press, 2016, te bestellen bij bol.com
(2) Culminerend in Jesaja 65:17 ev: Zie, ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Wat er vroeger was raakt in vergetelheid, De apostel Johannes echoot dit in Openbaringen hfst 21.
(3) Pesikta de Rav Kahana, piska 22
(4) Abraham J. Heschel, The Prophets, pp 285 ev, m.n p 291,292