Haftara voor Rosj Hasjana

door Rob Cassuto

De haftara voor de Eerste dag van Rosj Hasjana is het verhaal van Hanna (Chana), de vrouw van Elkana, die laat en onverwacht toch een zoon kreeg, Samuel (Sjmoeël). Vele jaren hoopten Hanna en Elkana, die veel van zijn vrouw hield, meer dan van zijn tweede vrouw Penina, op een zoon. Hanna verdroeg al die tijd de spot van Penina die juist vele kinderen baarde. We moeten daarbij bedenken welk een schande het voor de vrouw (en haar man) was als ze geen kinderen (vooral zonen) kreeg (en in ultravrome kringen: krijgt).

Op een keer toen het gezin de seizoensoffers bracht bij de tabernakel in Sjilo – de tempel in Jeruzalem was er nog niet – richtte Hanna een vurig gebed tot de Eeuwige, waarin zij de gelofte aflegde, dat als zij een zoon zou krijgen, hij aan de Eeuwige zou worden gewijd.  In haar lange smeekbede bewogen alleen haar lippen. De hogepriester Eli die bij de ingang op zijn stoel zat, dacht dat zij dronken was. Hanna ontkende dit hartstochtelijk en maakte de oude man deelgenoot van haar grote verdriet. Toen zei de hogepriester: ‘Ga in vrede, en de God van Israël zal u geven wat u van Hem gebeden hebt’.

Thuisgekomen ‘kende (jada) Elkana Chana zijn vrouw en de Eeuwige dacht aan haar’. Zo werd na enige tijd Samuel geboren en inderdaad, na twee jaar toen de jongen van de borst af was, werd hij naar Sjilo gebracht en overgedragen aan de zorg van de hogepriester Eli ter opvoeding in de tempeldienst. De smeekbede van Hanna bij de ingang van de tabernakel werd het model voor hoe je het dagelijks gebed, de Amida, moet doen: met toewijding, maar met geluidloze lippen.

De Toralezing op de eerste dag van Rosj Hasjana gaat over de zo vurig verlangde geboorte van Isaak (Jitschak), door de onvruchtbaar geachte Sara, Abrahams vrouw. De overeenkomst met het verhaal over Samuels geboorte springt in het oog: ‘Genesis 21:1: De Eeuwige nu zag om naar Sara zoals Hij gezegd had; de Eeuwige deed bij Sara zoals Hij gesproken had. Sara werd zwanger en baarde Abraham een zoon’.

Ook de overeenkomst met het verhaal van Rachel, de vrouw van Isaak en moeder van Jozef (en Benjamin) valt op. De moeder van Samuel schaart zich daarmee bij de vrouwen, die – hoewel innig geliefd door hun man – onvruchtbaar leken en moesten dulden dat de minder geliefde vrouw (resp. Hagar, Lea, Penina) naast haar wel met kinderen gezegend werden, maar die toch uiteindelijk de lang verhoopte zoon baarden.

De midrasj noemt naar aanleiding van de profetieën van Jesaja die wij de afgelopen weken hebben gelezen nog zo’n vrouw: Tsion, de ‘vrouw’ die haar kinderen aan de ballingschap verloor, maar die haar kinderen ooit zal zien terugkeren. Dat het zowel bij de Toralezing als in de haftara gaat om onverhoopt toch ontstaan nieuw leven is op dit begin van een nieuw jaar 5781 geen toeval.

Toen de gelofte om de jonge Samuel aan de Eeuwige te wijden door hem aan Eli over te dragen eenmaal was volbracht hief Hanna een lofzang aan. Die lijkt met zijn vuur, toewijding en bloemrijke taal wel een voorafschaduwing van de latere profeten.

Ze heeft haar eigen lot als het ware overstegen naar een meer universele woede over arrogantie en zelfingenomenheid (kennelijk door Penina belichaamd) en betrokkenheid bij de minder bedeelden (waarmee zij zich waarschijnlijk heeft vereenzelvigd):

NBV 2:3 Gebruik toch geen grote woorden,
blaas niet zo hoog van de toren,
want de HEER is een alwetende God:
door hem worden onze daden gewogen.
4 De boog van de helden is gebroken,
en wie wankelen weten zich gesterkt.
5 Die genoeg hadden, verkopen zich voor brood,
en wie hongerden zijn verzadigd.
(…) 8 Hij verheft uit het stof wie berooid is,
uit het vuil tilt hij op wie alles ontbeert.