Sjabbat Para:
Ezechiël 36:16-36
Welke godheid zou een merkbare reactie geven op het offer van een stier?
door Rob Cassuto
Deze sjabbat lezen we de parasja Ki tisa. Daarin springt het bekende verhaal over het gouden kalf naar voren; toen Mozes (Mosjee) in zijn missie op de berg van God lang wegbleef gaf een invloedrijke minderheid gretig toe aan het oude verlangen naar de vertrouwde totems van dierenbeelden, i.c. het gouden stierkalf, een misstap waar Mozes veel moeite voor moest doen om verzoening voor te krijgen. (1) Van de eeuwenlange strijd tussen de nieuwe religie van de beeldloze godheid met zijn morele geboden en de plaatselijke amorele natuur- en vruchtbaarheidsgoden getuigen de boeken van de profeten.
De haftara die bij de parasja Ki Tisa hoort beschrijft een van de hoogtepunten in dit proces.
De hoofdrol is voor de profeet Elia (Elijahoe), die tijdens de regering van koning Achab (Achav, 870-851) opereerde. Tijdens diens regering was de verering van Baäl en Astarte enorm toegenomen, mede onder invloed van Achabs echtgenote Izebel, die tientallen profeten van de Eeuwige – Elia was dus niet de enige, wellicht waren het zijn leerlingen – rabiaat liet vervolgen. Ook Elia was een mikpunt van koninklijke haat en had zich schuilgehouden, omdat hij Achabs afvalligheid aan de kaak had gesteld en jaren van droogte had voorspeld. Na drie jaar kreeg Elia de goddelijke oproep om voor de koning te verschijnen, een riskante daad, die goed afliep want de koning ging in op Elia’s voorstel om een soort religieuze wedstrijd te organiseren op de berg Karmel.
Het ging erom welke godheid een merkbare reactie zou geven op het offer van een stier, maar geen van beide partijen mocht zelf vuur maken. Het volk verzamelde zich om het gebeuren te aanschouwen. De vierhonderd en vijftig Baälpriesters offerden een stier en onder honende woorden van Elia dansten ze als extatische sjamanen om hun altaar, maar geen reactie van Baäl. Toen kwam Elia’s beurt. Hij bouwde van twaalf stenen (vertegenwoordigend de twaalf stammen) een altaar voor de Eeuwige, slachtte zijn stier, goot zelfs water op het dier en om het altaar heen en riep de Eeuwige op om een antwoord te geven. Dat kwam in de vorm van een vuur uit de hemel, dat het brandoffer, het hout, de stenen en het stof verteerde. (1839)
Toen heel het volk dat zag, wierpen zij zich met hun gezicht ter aarde en zeiden: De Eeuwige is God, de Eeuwige is God! (en dat roepen we ook nu nog aan het eind van Jom Kipoer).
We kijken nog even verder dan het haftara gedeelte en lezen dan, dat Elia de vierhonderdenvijftig Baälpriesters (die in de tekst overigens ook profeten, neviïem, worden genoemd) persoonlijk bij de Kisjon beek heeft afgeslacht (jisjchatam), een Herculische daad van verbijsterende wreedheid.
Daarna klom (18:42:) Elia naar de top van de Karmel, boog zich voorover ter aarde. Vervolgens legde hij zijn gezicht tussen zijn knieën.
Wat deed hij daar? Treurde hij om zijn bloedige fanatisme? Er staat niet dat hij bad om vergeving. Waarschijnlijk is, dat nu het werkelijk gebed plaats vond om regen. En nadat hij zijn knecht herhaaldelijk op de uitkijk zond, bespeurde deze de zevende keer het wolkje dat zou uitlopen op een zegen gevende regen. Tot zover de haftara Ki tisa.
Deze sjabbat is de derde sjabbat van de vijf sjabbatot, die Pesach vooraf schaduwen. Hij valt na het feest van Poeriem en wordt sjabbat Para (koe) genoemd omdat op deze dag de passages uit Numeri/Bamidbar (19:1-22) in herinnering worden gebracht die betrekking hebben op de besprenkeling met een speciaal reinigingswater, dat is vermengd met de as van een geofferde rode koe; de zuivering met dit speciale water zou moeten worden toegepast op mensen en dingen die met een dode in aanraking zijn geweest. Het ritueel wordt al lang niet meer toegepast, maar het idee van zuivering in de aanloop naar Pesach spreekt nog steeds aan. De daarbij behorende haftara wordt gehaald uit hoofdstuk 36 van Ezechiël (Jechezkel), de profeet die aan de rivieren van Babel zijn medeballingen confronteerde met hun misstappen en afdwalingen, maar ook troost gevende perspectieven bood op herstel van land en welvaart.
Ook in hoofdstuk 36 zien we dit patroon terug; tot nu toe bracht het volk niet veel van zijn missie terecht, wrijft de profeet zijn gehoor in. De ook hier door Ezechiël voorspelde restauratie van het Joodse volk zal de Eeuwige dan ook niet zozeer bewerkstelligen omdat het volk dit zou verdienen, maar om zijn goede naam te redden (22,23), een motivatie waar ook Mozes in de parasja Ki tisa bij de Eeuwige op inspeelde.
Een verband tussen de haftara en het ritueel van de rode koe moet ook gezocht worden in het vers 36:25, waar eveneens sprake is van besprenkeling met reinigend water: Ik zal rein water op u sprenkelen en u zult rein worden. Van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen. 26 Dan zal Ik u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit uw lichaam wegnemen en u een hart van vlees geven.
De rabbijnen leggen in hun verklaring van het stenen hart vooral de nadruk op de verleiding van de (seksuele) lusten en ons onverbeterlijk moreel tekortschieten. Het nieuwe hart, het hart van vlees, is vol ontzag voor de Eeuwige en zijn liefde. (2)
Wat is mijn persoonlijke vertaling van ‘een hart van steen’, respectievelijk ‘een nieuw hart’, ‘een hart van vlees’? Loodzwaar is het hart van steen, het zit dicht, het zit vol met ballast van het verleden, het laat zich niet meer raken door verlangen en liefde. Een nieuw hart is weliswaar kwetsbaar (‘van vlees’, menselijk) maar tegelijk licht, laat zich raken door de liefde, is open naar de wereld en heeft mededogen met de medemens. Voor een nieuw hart hoeven we niet tot de messiaanse tijd te wachten zoals sommige rabbijnen wel menen. Ook nu kan je eraan werken. Iedere dag is het begin van de rest van je leven stond op een affiche in mijn hippe studentenkamer. Je kan in principe de lei van gister schoonvegen en de nieuwe dag met een nieuw hart tegemoet treden, met verwondering, open naar nieuwe mogelijkheden. Aan het einde van de dag is het hart vaak zwaar geworden van ons onvolmaakt streven en bieden we het aan de nacht aan ter vernieuwing voor de volgende morgen.
Noten
(1) Commentaren op de parasja Ki tisa zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website.
(2) Een commentator uit de 19e eeuw Malbim zegt ongeveer: een nieuw hart is alleen maar geneigd naar het goede en de beelden die in de nieuwe geest oprijzen zullen alleen maar goed zijn. Tot nu toe was het voor het hart dat vooral door taäwa (lust, begeerte) werd beheerst moeilijk om moreel te handelen (moesar) en kritiek (tochacha) te accepteren, nog moeilijker dan het is om in een steen te graveren.