Over de roeping van de profeet
door Rob Cassuto
Haftara bij de parasja Pinchas
De hoofdfiguur uit de parasja Pinchas (1) is de heetgebakerde priesterzoon Pinchas. De reguliere haftara bij de parasja uit het eerste boek Koningen (18:46-19:21) sluit daar mooi bij aan en gaat over een andere fanaticus, de profeet Elia. Hij heeft na het offerwonder op de berg Carmel de dood van honderden Baälpriesters op zijn geweten en is op de vlucht voor koning Achab en koningin Izebel. In een grot van de berg Chorev beland moet hij rekenschap afleggen tegenover de Eeuwige.
Echter: als de sjabbat van de parasja Pinchas valt na de dag van 17 Tammoez – en dat is nu het geval – wordt een andere haftara gelezen, Jeremia 1:1-2:3 (Meer over hoe het verder ging met Elia en hoe hij min of meer zijn congé krijgt is te lezen op mijn website). 17 Tammoez is de vastendag waarop herdacht wordt dat de Romeinen bij hun belegering in het jaar 70 CE een bres sloegen in de muur van Jeruzalem; drie weken later op de negende van de maand Av werd de tempel voor de tweede keer en nu definitief verwoest. Voor praktiserende Joden zijn het drie weken van lichte rouw die culmineren in een etmaal van volledig vasten op 9 Av (Tisja be-Av). In die drie weken worden haftarot gelezen uit Jeremia en Jesaja, waarin deze profeten de Israëlieten in bittere en onheilspellende bewoordingen confronteren met hun religieus en moreel verval, hetgeen uiteindelijk zal leiden tot de verwoesting van Jeruzalem en de tempel.
De haftara van deze week is het begin van het boek Jeremia (Jirmejahoe); we lezen over de roeping van de profeet, de zoon van de priester Chilkia uit het dorp Anatot. Omstreeks 626 BCE tijdens de regering van koning Josia (Josjijahoe) hoorde de jongeman zich aangesproken door de Eeuwige:
1:5: Voordat Ik u in de moederschoot vormde, heb Ik u gekend;
voordat u uit de baarmoeder naar buiten kwam,
heb Ik u geheiligd.
Ik heb u aangesteld tot een profeet voor de volken.
Jeremia roept dat hij te jong is en niet weet hoe te spreken. Maar wat een profeet tot profeet maakt is dat zijn of haar roeping zo krachtig is, dat er geen keus is. De opdracht die al voor zijn geboorte klaarlag neemt bezit van de mens en zijn eigen persoonlijkheid wordt ondergeschikt aan de geweldige taak waarvoor hij of zij is gekozen: niet zozeer om de stem te zijn van persoonlijke gevoelens als om klank te geven aan een stem van goddelijke herkomst, een stem van deernis om onderdrukten, verontwaardiging om schijnheiligheid en woede om onrecht.
De Eeuwige stoort zich niet aan Jeremia’s tegenwerping, maar roept hem op niet bang te zijn en belooft wel zijn reddende bijstand; Jeremia beschrijft:
1:9: Toen stak de Eeuwige Zijn hand uit en
raakte mijn mond aan. En de Eeuwige zei tegen mij:
Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond. (2)
Dan komen de eerste visioenen voor Jeremia’s geestesoog, zoals een amandeltak (sjaked) want de Eeuwige zal spoed betrachten (sjoked) om zijn woorden waar te maken. De middeleeuwse commentator Rasji wijst erop, dat na drie weken al de amandelbloesem vrucht draagt zoals drie weken na 17 Tammoez al snel de verwoesting van Jeruzalem op 9 Av plaats vindt.
Jeremia ziet een kokende pot met zijn kant afgewend van het noorden, want ‘vanuit het noorden zal het onheil losbreken over al de inwoners van het land.’ Een eerste toespeling op de Babyloniërs die vanuit het noordoosten zullen komen en wie weet ook op de Romeinen die eeuwen later vanuit het noordwesten zullen komen.
De haftara besluit met de eerste drie verzen van het tweede hoofdstuk. Daarin laat de Eeuwige weten terug te denken – het staat er niet, maar je zou denken: met heimwee – aan hoe destijds Israël de Eeuwige nog liefhad als een jonge bruid en Hem volgde door de woestijn (Rasji: door de dienaren van de Eeuwige, Mozes en Aharon te volgen nog vertrouwen te hebben in de Eeuwige). Het beeld van de relatie tussen Israël en de Eeuwige als een huwelijk tussen (later ontrouwe) bruid en bruidegom werd ook al gebruikt door Jeremia’s voorgangers Hosea en Jesaja.(3)
Jeremia heeft met grote toewijding en vastbeslotenheid zijn taak uitgevoerd om de Judeeërs – en in hen ook mensen en naties van alle tijden – uit hun zelfvoldaanheid wakker te schudden, om hun zekerheden te ondermijnen, en hen hun hypocrisie, hun arrogantie en hun machtsmisbruik voor te houden. Als ze hun levenswandel niet omkeren zal een ellendige toekomst onvermijdelijk zijn. Het is niet verbazingwekkend dat hij het ongenoegen van koningen, gezagdragers en volksgenoten heeft gewekt. Meermalen is hij gevangen gezet en soms ternauwernood aan de dood ontsnapt. Naast alle komende rampen voorzag hij aan de messiaanse horizon ook de herrijzenis van Jeruzalem en een betere wereld. Achter zijn boze, smekende, strenge en onheilspellende confrontaties, die hij uit hoofde van zijn opdracht moest doen, school een zachtmoedig mens, die met grote liefde voor zijn volk en tegen zijn karakter in en met grote tegenzin onwelgevallige en onheilspellende boodschappen moest brengen (4); niet zelden bracht hem dat tot wanhoop, zoals schrijnend blijkt uit:
20:7 Eeuwige, u hebt mij verleid, en ik ben bezweken,
u was te sterk voor mij en hebt mij in uw greep gekregen.
Dag in dag uit lachen ze om mij,
iedereen bespot mij.
8Telkens als ik spreek, moet ik schreeuwen:
“Ik word mishandeld, onderdrukt!”
Want de woorden van de Eeuwige brengen mij
dag in dag uit schande en vernedering.
Uiteindelijk is hij na de al lang door hem voorspelde val van Jeruzalem naar Egypte ontkomen waar hij is gestorven.
noten
(1) Zie voor meerdere commentaren op de parasja Pinchas mijn boek
REIZEN DOOR DE TORA, deel 2, Van de Berg naar de Rivier, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, Mastix Press, 2016, te bestellen bij bol.com
(2) Vgl Jesaja 6:6
(3) Hosea 2:18, Jesaja 62:5
(4) Deze karakterschets is geïnspireerd door Abraham J. Heschel, The Prophets, 1962